spoken word

proza

Poëzie

spoken word ・ proza ・ Poëzie ・

Altijd als eerste schrijver, misschien nog wel voordat ik mens ben. Boven alle andere liefde gaat de liefde voor taal, mijn literaire affaire met woorden. Boven mijn hartslag van vlees en bloed tikt mijn pen een ritme wat me in leven houdt.

Favoriet!

SPOKEN WORD soundscape

Voor een kunstbrieven project onderzocht ik een terugkerend thema; hoe klinkt het om mateloos hongerig te mogen zijn in een wereld die vaak zegt: ‘Doe maar wat minder’. Geïnspireerd op het ‘Song project’ concert van Wende Snijders maakte ik deze spoken word soundscape, waarin ik die vraag onderzoek.

  • Het is 30 december 2023 en ik kijk uit op een met zachte rook gevulde zaal. Een theaterzaal zoals je ze zou uittekenen, rode velvet stoelen in rijen die licht glooien, barokke balkonnetjes, ornamenten, een kroonluchter zo corpulent dat je je even afvraagt of ze daar wel rekeningen mee hebben gehouden in de fundering, in de constructie, in de draagkracht van de balken en daar boven. Alles zindert. De lucht dik van verwachting. En zij loopt achteloos de zaal rond. Kijkt eens over de balustrade, hangt wat tegen de deur. Maakt een grapje, lacht. En begint dan zomaar te praten.

    ‘We zijn in Londen’

    Zegt ze met een vertrouwdheid die verraadt dat ze dit vaker heeft gedaan.

    ‘We zijn in Londen en er zitten vijf schrijvers tegenover mij. ‘Wende, waar gaat het over?’ Vragen ze. En ik zeg: ‘Weet ik niet’. ‘Waarom een lied?’ zeggen ze. ‘Omdat sommige dingen alleen gezongen kunnen worden’. En ik begin terug te vragen:

    Hoe klinkt moed?

    Hoe klinkt een vloek?

    Hoe klinkt de teleurstelling?

    Hoe klinkt afstand doen?

    Hoe klinkt het ritueel van die keuze?

    Je bent een beest en dan nog gedragen worden, hoe klinkt dat?’

    Zegt ze met enkel de overtuiging dat die vragen mogen bestaan, sterker nog dat die vragen beantwoord dienen te worden of op z’n minst bevraagd met nog meer vragen, met meer woorden, met een gesprek. Een dialoog, met een uitwisseling. En ik kijk ademloos.

    Ja.

    Hoe klinkt dat alles? Hoe klinken mijn eigen vragen?

    Nog nooit zag ik eerder een vrouw zo totaal bevangen van zichzelf. Zo groots zonder excuus. Waarom zou ze ook haar excuses maken, er zitten honderden mensen in de zaal die precies voor die grootsheid kaartjes hebben gekocht. Ze zit zo vol van zichzelf, zo vol dat het eruit gutst in alle kleuren. Er is geen houden aan.

    Ik herken me in haar. Ik herken me in de vragen die ze stelt. In de hoeveelheid daarvan. Ik herken me in de honger die ik hoor in haar stem. De manier waarop haar lichaam kronkelt, de manier waarop haar ogen doorboren. De manier waarop ze zo vol is van zichzelf dat ze overstroomt aan de randen.

    Ook ik overstroom.

    En om de zoveel tijd komt er een man aan mij vragen welk gat ik eigenlijk probeer op te vullen?

    Woest maakt me dat.

    Hoezo een gat? Waarom moet ik altijd maar iets opvullen? Waarom kan ik niet gewoon gewillig zijn? Hongerig naar meer omdat ik meer wil?

    Rupsje nooit genoeg, heeft nooit genoeg. The hungry ghost, de bodemloze put. Er komt geen einde aan haar verlangen. Nooit verzadigd, en maar willen willen willen. En maar snaaien snaaien snaaien, en maar verlangen tot in elke vezel.

    Ze probeert een leegte in haar zelf te vullen. Een krater die haar vader daar ooit sloeg. We weten het zeker. Daddy issues. Of op zijn minst een minderwaardigheidscomplex.

    Maar is dat waar? Misschien.

    De krater is er. Maar deze honger reikt verder. Verder dan mijn vader of alle mannen waar ik onbewust zijn gezicht op plak. Alle liefde die ik alleen maar lijk te willen ervaren als het komt in extatische proporties.

    Dat is niet gezond hoor. Dat is trauma.

    Maar als ik het beest in de bek kijk zie ik dan niet vooral mezelf schitteren in duizend kleuren? Mijn eigen gulzigheid gereflecteerd. Mijn eigen nieuwsgierigheid.

    Hoe meer ik zie, hoe meer ik ben.

    Overal waar ik kijk, zie ik mezelf.

    Ik zou graag hongerig willen zijn zonder excuus.

    Zo vol dat ik overstroom aan de randen.

    Altijd teveel om op te kunnen maar ik ben dan ook een tien gangen menu. Een petit four, friandise vreetfestijn, ik ben een all you can eat en jij blijft maar opscheppen. En ik blijf mezelf maar opscheppen, iemand moet het doen. En ik doe het graag. Vraag voor vraag.

    Alle mannen die mij vragen welk gat ik probeer te vullen, houden het niet voor mogelijk dat zij het niet zijn, dat het niet de ander is waar ik zo hongerig naar ben, maar mezelf. Ik. Ik wil gevuld worden met ik. Ik wil mezelf in duizend spiegels zien, een kermisattractie. Ik wil terug gestaart worden vanuit elk mogelijk perspectief.

    Overal waar ik kijk, zie ik mezelf.

    Daarom stel ik vragen.

    Hoe klinkt het om moeder te willen zijn maar niet van een kind? Hoe klinkt het missen van een vader? Hoe klinkt de vergankelijkheid van lust? Hoe klinkt het om mateloos hongerig te mogen zijn?

    Hoe klinkt het om mateloos hongerig te mogen zijn?

    Ik ben een schrijver, nog voor dat ik mens ben, ben ik schrijver. Boven mijn hartslag van vlees en bloed tikt mijn pen een ritme wat me in leven houdt.

    De brenger van woorden, de brenger van duiding en van het tot leven schrijven van wat anderen nog niet kunnen grijpen. En toch bestaat mijn hele schrijverschap misschien wel uit vragen. Geen antwoorden, maar vragen.

    Mijn hele bestaan bestaat misschien wel uit vragen en de onmiskenbare realiteit van nooit overal het antwoord op kunnen weten. Het weeïge gevoel van altijd open eindes, altijd een zoektocht, altijd nóg een vraag na deze vraag, en nog één, en nog één.

    Hoe klinkt een schaamteloos orgasme?

    Ik weet het niet.

    Maar ik wil niets liever dan het weten.

    En daarom schrijf ik.

    Daarom schrijf ik jou, daarom schrijf ik jullie, daarom vraag ik aan jullie; Laat het me zien, laat het me horen, hoe klinkt een te vroeg geboren verlangen? Hoe klinkt de achterstand van liefde? Hoe klinkt het om onbezonnen te zijn maar nooit geluid te mogen maken? Hoe klinkt een lege zondagochtend?

    Een beest zijn en dan alsnog gedragen worden, hoe klinkt dat?

    Ik weet het niet.

    Daarom schrijf ik.

    Daarom vraag ik.

    Elk antwoord geeft een stukje vrij van mezelf. Elk nieuw verworven inzicht laat me groeien in centimeters. Elk beetje kennis, elke originele gedachte, elk gesprek wat daaruit voortvloeit, laat me overstromen aan de randen. Ik barst uit mijn voegen en de striae die het met zich meebrengt schieten als bliksem in mijn huid.

    Hoe meer ik bevraagd wordt hoe meer ik van mezelf te zien krijg en ik vloei uit, wordt groter, ik breek uit mijn voegen, stroom over aan de randen. Er is geen einde aan mij.

    Overal waar ik kijk, zie ik mezelf.

Schrijfwerk in opdracht

Schrijfwerk in opdracht

BRIEF AAN MARIEKE

Voor het Groote Museum Artis schreef en performde ik drie spoken word stukken voor hun talkshow over het programma ‘Over Leven’ van Omroep Human. Waarin ik de drie gasten uit dat programma - Marieke Poelmann, Margôt Ros en Jurriën Hamer - poetische brieven schreef als reflectie op hun uitzending.

  • Lieve Marieke,

    Op deze dag zo goudblozend als de herfstzon schrijf ik je een brief waarin de tijd tikt. Waarin de tijd tikt en ik kopje onder wil gaan in die zee waar jij als een eiland in lijkt te drijven.

    De tijd is een raar fenomeen, er zijn boeken over vol geschreven en toch vind ik dat onze tijd, de tijd van jou en mij, de tijd van het ene moment op het andere, zomaar ouders verliezen, de tijd van kinderen of geen kinderen die onherroepelijk om hun bestaansrecht komen eisen, nog wel wat van mijn pen, mijn woorden, waardig is. Want jij en ik weten als geen ander, wij hebben de tijd niet, de tijd heeft ons.

    In deze winter, het seizoen van de dood, het seizoen van kale takken en voorzichtige nieuwe knoppen, het seizoen van lucht zo fris dat het kraakt, wordt mijn baarmoeder 32. Ik trouwens ook. En ze tikt, ze tikt als de biologische klok die ze is. Ik voel haar tikken, ik voel haar aankloppen bij de meest primaire cel van mijn ziel. ‘Mag ik?’ Lijkt ze te vragen. ‘En schiet een beetje op, er staat een houdbaarheidsdatum op mij die met de dag korter lijkt te worden.’ De maatschappij knikt driftig toe. De tijd is al tijden bezig haar in te halen. Als ik een baby vast hou, wat ik zó verschrikkelijk graag doe, dat kleine warme lijfje tegen de mijne, voel ik mijn borsten haast branden, ik voel ze haast als van nature melk toeschieten, als het meest logische, het meest absolute.

    Mijn hele lichaam wil een kind…

    Ik wil het alleen niet.

    Het is een strijd met de natuur, precies de tegenovergestelde als die jij aan het leveren bent.

    In het licht daarvan is het bijna aanstootgevend. Mijn baarmoeder lijkt maar niet los te willen laten wat ik haar niet wil geven. Terwijl jouw baarmoeder maar niet vast lijkt te willen houden wat jij haar zo zorgvuldig toe stopt. En de tijd omringt ons als een hinderlaag en doet weer haar intrede.

    Het leeuwendeel.

    Zoals jij het zo mooi zegt, want het kan bij tijden eindeloos voelen. Al dat wachten, al dat rouwen, al die één streepjes die je twee streepjes wil zien worden, al dat harde werken, al dat vasthouden, al die gangen in en uit, al die met witte papieren rollen bedekte tafels, ‘laat je knieën maar openvallen’. Eindeloos. Zoals het lijden soms eindeloos kan voelen. Zoals het wachten soms eindeloos, zoals het lijden soms eindeloos, zoals het wachten soms eindeloos in hetzelfde cirkeltje. Jij altijd achter de tijd aan.

    En ik vraag me af wanneer maakt de tijd iets té broos om vast te houden? Wanneer is het te waar om nog omheen te draaien? En moet de keiharde realiteit gewoon op tafel.

    Mijn vader struikelde over een drempel, viel en was op slag dood. Zomaar. Zomaar uit het niets was hij op slag dood. Maar dat wil niemand horen. Niemand wil in de buurt komen van de realiteit waar je onschuld je van beschermd als een pantser. Niemand wil aan de realiteit dat kinderen krijgen niet altijd zo simpel is als het domweg willen. Niemand wil aan de realiteit dat we maar bar weinig te willen hebben, wij hebben niet het hoogste woord. Het leven, de tijd, drukt ons dat te pas en te onpas op ons lieve naïeve hart. En wanneer dat gebeurd, wanneer een vader over een drempel struikelt en dood neervalt, wanneer twee ouders opstijgen en nooit meer landen, wanneer onze baarmoeders te leeg blijven, verdwijnt die illusie, glipt door onze vingers en wij blijven ontgoocheld achter. Hans klok is er niks bij. Dat is wat de tijd doet. Het vormt. Soms niet naar wat we willen maar wel naar wat is.

    Het kan een krater in ons slaan die niet meer te vullen lijkt. Achter je is alles weg en voor je is het angstvallig leeg uitgestrekt. Overal liggen Exit bordjes in het zand maar niemand die je kan vertellen hoe je uit deze leegte moet lopen.

    En dit alles lijkt te zwaar, de illusie een stuk aantrekkelijker. Maar de illusie maakt ook dat we net als een goocheltruc net niet helemaal gezien worden. Dat we net als Hans Klok een show versie zijn van de werkelijkheid. En niemand heeft toch altijd een windmachine bij zich?

    Ik schrijf dit dus niet om ons de koude regen van de realiteit in te sleuren omdat het leven nou eenmaal bruut is. Ik schrijf dit omdat ik vind dat het, we, zij, jij helemaal gezien mag worden.

    Mogen we het voor een keer niet mooier maken?

    Ik wil het niet mooier maken.

    Laat het ons alsjeblieft niet mooier maken dan kunnen we eindelijk even uitademen.

    Als we uitademen komt er namelijk lucht. Met lucht komt ruimte. Met ruimte komt ook de onschuld misschien weer een beetje terug. De onschuld om te denken, wat nou als ik wel? Wat nou als het morgen gewoon lukt. Wat nou als ik dat leven verdomme bij de strot grijp en er een appèl op doe wat niet te ontkennen valt.

    Mag je het nog willen van jezelf? Mag je het nog helemaal hals over kop-je onder erin duiken? Mag je het nog zo vurig in elke vezel verlangen? Handjes op buik, handjes in plakkerige handjes in handjes in handjes, baby tenen, vingers. 8, 9, 10. Alles erop en eraan.

    Met ogen als de zijne, pianovingers als die van haar, met jouw woorden en zijn hoopgevende blik. Met dagen gevuld met tetterende tekenfilms en turen naar tv. Met spits hoge bergen en smalle lange wandelpaden, met de hemel op aarde en hun vinden en zien in alles wat je doet.

    Ook als het nooit, ook al blijven ze een cadeau onuitgepakt, zijn ze voor altijd een onuitgepakt cadeau. Maar je hebt strikjes om ze heen gedaan, en het allerbeste papier. Je hebt een schoot die warm en handen die maar wat graag willen.

    Als je om je heen kijkt zul je je realiseren dat in deze eindeloze tijd er talloze eilandjes drijven, talloze eilanden die net als jij zich afgesneden van de rest lijken te bevinden omsloten door zoveel lege zee. Maar vergeet niet, tijd vult, tijd slokt op, tijd strijkt, tijd dood, tijd drijft ons vanzelf weer naar elkaar toe. Jouw eilandje naar die van mij, zijn eilandje naar die van jou, hun eilandje daar vlakbij. Wij hebben dan zogezegd de tijd niet, de tijd krijg ons maar mooi even wel.

    En de tijd weet net als jij en ik, dat er elke dag een ochtend aanbreekt waarin de zon weer achter de bergtoppen door de vallei opdoemt, alles in het meest goddelijke gouden licht laat baden, dat voor dat je het weet, net als die stralen, geluk met de tijd gewoon weer verschijnt.

    En het heelt niet alle wonden. Tijd maakt niet alles goed, maar het wordt wel dragelijker.

    En ik draag met je mee.

    Liefs,

    Bowie

Jouw ongeboren moeder

In opdracht schreef ik dit stuk voor een moeder die ervoor koos om haar zwangerschap te beëindigen en met de vraag achterbleef of ze zich nu nog steeds moeder mocht voelen van dat ongeboren kindje.

  • Soms leg ik mijn hand op mijn buik, voel ik waar jij zat ook al was je nog zo weinig, zo klein. Buiten mij niet levensvatbaar, binnen mij ook niet al had het gekund als ik het had gewild.

    Ik leg mijn hand op mijn buik en beeld me in dat jij daar nog zit, warm, geborgen, bij mij. Mijn baarmoeder, jouw thuis. Jij mijn kind, ik jouw moeder. Ben ik dat nu ook? Of mag ik mezelf alleen zo noemen als ik alle taken die een moeder toebehoren heb volbracht; zorgen, wassen, grootbrengen, beschermen, liefhebben, leren, offeren, huilen, stil zijn, zwijgen.

    Ik beeld me in dat je schopt, dat je van je laat horen en ik je voel zoals ik je toen niet kon voelen of niet wilde voelen. Ik beeld me in dat je lacht met kuiltjes zoals de mijne, dat je zijn ogen hebt en mijn mond. Zijn prachtige krullen en mijn krankzinnige humor. Zijn levenslust en hopelijk ook zijn lef. Hopelijk niet mijn angst, niet mijn twijfel maar wel mijn liefde. Mijn oeverloze liefde. Die ik ondanks dat jij nooit meer zal zijn dan een afscheid van een leven dat ik niet wilde je graag toebedeel. Ik bedeel je graag mijn oeverloze liefde toe omdat ik jouw moeder ben al mocht je niet mijn kind zijn. Niet mijn lieve kneuter kind.

    Niet hier, niet nu, niet op dit moment, niet met hem althans niet zo, niet nu ik net mezelf heb, niet nu er wel liefde maar geen ruimte. En ik weet dat tijd nooit juist is. Er altijd een ander moment beter, mooier, rustiger, passender. Maar geloof me als ik zeg dat dit het enige en het juiste was voor deze tijd. Dat dit het enige en het juiste ís. Ook al ben jij mijn kneuter kind en ik jouw warme moeder. Zijn we beiden ongeboren maar geliefd. Zo geliefd.

    Soms leg ik mijn hand op mijn buik en beeld me in dat jij daar nog zit, warm, geborgen, bij mij. Buiten mij niet levensvatbaar, binnen mij ook niet al had het gekund als ik het had gewild. Maar ik wilde het niet. Jou wel, maar niet hier, niet nu, niet op dit moment, niet met hem althans niet zo. Het leven heb ik je niet kunnen geven, maar mijn oeverloze liefde voor jou is er en ik hoop dat dat genoeg is. Het enige en het juiste voor deze tijd. Jij voor altijd mijn ongeboren kind, ik voor altijd jouw ongeboren moeder.

snelkookpan sessies

Voor het Tylers Museum was ik aanwezig om te luisteren en te grijpen wat er boven tafel gehaald mocht worden in de vraag: wat voor rol speelt het museum in maatschappelijke vraagstukken? Tijdens deze sessies verwerkte ik dit tot een poëtische reflectie die ik voordroeg aan alle aanwezigen als afsluiting van de dag.

  • Ik had ooit een liefde, de chef, die mij culinaire opvoedde. Het was niet dat ik geen smaak had of nog nooit had gegeten maar hij nam me mee naar tafels en keukens, naar borden vol en er werd iets wezenlijks in mij aangesproken. Iets wat er al die tijd al zat maar eerder nog niet zo op tafel mocht.

    Ergens niet in ontwikkeld zijn betekent niet dat er geen verlangen naar is, geen honger naar. Geen ruimte voor. Maar soms is er een hand nodig die uitreikt, een deur die open wordt gezet. Soms is het nodig dat je een andere smaak voorgeschoteld krijgt om jezelf mee te kunnen verrijken.

    En er is hier zoveel, de rijkdom druipt van de wanden, de weldaad vult de kasten. De kennis klotst tegen de plinten. Het is zoveel dat delen de meest logische optie lijkt.

    Maar wie bepaalt wie mag aansluiten en wie niet?

    Wie zorgt ervoor dat er niemand achter blijft?

    Hier vertellen we de geschiedenis.

    Maar welke geschiedenis schrijven we nu?

    En ik vraag me af wanneer maken we iets té broos om vast te houden? Wanneer is het te waar om nog omheen te draaien? En moet de keiharde realiteit gewoon op tafel.

    Wetenschap en kunst komen hier samen. Wel kijken, niet aanraken.Overvloed en schaarste. Deel je die twee door elkaar dan krijg je het gulden midden.

    Hoe maken we de drempel lager? Hoe blijven we praten?

    Of belangrijker nog…

    Hoe zorgen we dat mensen zich hier niet afvragen…

    Ben ik misplaatst? Ben ik hier niet te veel maar te weinig? Ben ik het waard?

    We doen veel maar nog niet genoeg.

    Als Wiebrand de realist was en Teyler de idealist, wie zijn wij dan?

    De bruggenbouwers tussen die beiden.

    Want dit is het museum van musea

    Het museum van verwondering

    Het museum van kennis en kunnen

    Van willen en weten

    Van altijd meer en dan nog meer, en dat dan kunnen delen

    Het museum van open en bereid

    Van opnieuw en met terugwerkende kracht uitvinden

    Het museum van voorop en de rest er achteraan of af en toe pas op de plaats

    Het museum van vragen en antwoorden

    Het museum van het soms niet weten maar wel er voor willen werken

    Maar zijn we ook het museum van de stad?

    Het museum van de mensen?

    Het museum van ons allemaal?

    Opdat we over beide kanten mogen praten, de armoede, de rijkdom. Opdat we geen deuren dicht meer houden, jong of oud, ver weg of dichtbij. Dat we het mogen opslurpen als soep. Dat we daarna zo vol zijn dat we overstromen aan de randen. Dat we het mogen weten ook als we het niet weten. Dat we fouten mogen maken, ook als we het goed bedoelen. Dat er altijd blinde vlekken zullen zijn, en altijd opgedane kennis die nog niet juist is toegepast. Dat we mens zijn. Heel erg mens. Met fout en al.

    Mens zoals Pieter Teyler mens was, mens zoals de eerste snelkookpan soepeters mens waren. Ook al had hij alles, ook al hadden zij niks. Mens zoals we zelf elke dag ons verwonderen over dat het altijd net iets anders inhoudt dan dat je van tevoren dacht.

    Want we doen allemaal maar wat, maar verdomme, doe het dan wél he-le-maal.

SPOKEN WORD & ZANG

In samenwerking met singer-songwriter & dirigent Kim Verest maakte we een cover van het nummer Blue van Joni Mitchell.

BLUE

vrij werk

vrij werk

mijn houten bed

Ik vroeg een vriend om een houten bed voor mij te maken. Iets wat normaliter mijn vader voor mij zou doen. En ik schreef over die ervaring aan mijn dode vader.

  • Papa, er heeft een man mijn bed gemaakt en jij was het niet. Zoals je het wel vaker niet was maar ik nu heel graag had dat je het wel was geweest. Maar ja je bent dood. Al je deeltjes verspreid over large bodies of water zoals we in Canada zo mooi kunnen zeggen. One body of water in ons Friese thuiswater, de vaargeul, daar waar de boten - waar jij met je eigen handen aan werkte - langzaam diepe groeve, langzaam een diepe geul wisten te varen zoals jij langzaam een diepe geul in mij groef. De ene kant Fries, de andere kant Canadees en nog spreken ze maar af en toe dezelfde taal. Zoals ook jij maar af en toe dezelfde taal sprak als de rest van de wereld, altijd miscommunicatie, altijd net niet helemaal snappen wat er wel van je werd gevraagd maar ik verstond je altijd. Ik begreep je altijd. Maar daar gaat het nu niet om, het gaat over jouw delen, over alle gruizige stukjes die van je overbleven na hete vuren, in kamers waar ik godzijdank niet ben geweest maar ik je wel zachtjes op een rolkarretje naar toe heb gereden. Althans tot aan de koffiekamer en niet tot aan de oven, waar het zo raar was om je achter te laten. Doei papa. Hoe vaak heb ik wel niet doei gezegd? Maar weg ben je nooit. Ook al liggen al die gruizige stukjes verdeeld over large bodies of water. De Friese vaargeul en de Canadese lake on Texada Island. Did you know Morgan played the flute on a canoe while I poured you, for the second time that year, in that crystal clear lake water next to the wooden house you built with Uncle Brian? Could you hear the high pitch tones of that flute underwater? Did it muffle the sound of our cries or did it turn everything into a sirene symphony? You would have laughed so hard. Somehow all of us accidentally dressed in red, I never knew that was the color we thought of when we thought of you (you never wore red), but we did and that morning we all walked out the house covered in it. And you would have laughed at the sight of Morgan in a canoe playing that flute, us crying, pouring you or what was left, in a crystal clear lake. Je zonk direct naar de bodem. Botten lossen niet op, zijn zwaarder dan water, something I did not know. You would have laughed so hard. Ik deed dat niet. Ik deed het wel toen mijn bed die niet door jou gemaakt was kwam. Ik deed het when I ran my fingers over the curves of the headboard, over die natuurlijke vorm van het hout waarvan er werd gevraagd: ‘ik denk dat het mooier is als we het zo laten, niet zo slik maar wel mooier’. Niet zo ‘slick’ zei hij, zou jij ook absoluut hebben gezegd. Not so slick, but way more beautiful. Ik lachte niet toen ik me dat realiseerde, ik lachte ook niet toen het bed eenmaal stond en ik alleen in een kamer achterbleef waar ik maar een ding wilde, jou laten zien wat er voor me was gemaakt. I wanted to call you up and gush over the details, I wanted your chapped fingers to feel the wood like I feel wood everywhere I go. Maar ja zoals ik al zei, jij bent dood. Maar papa er heeft een man mijn bed gemaakt, jij was het niet, maar het bed is er toch gekomen. Ook nu jij er niet meer bent wurmt hout zich aan alle kanten mijn leven in, daar zorgen zij wel voor, zoals jij mijn leven in wurmde in de zomer van 89’ toen mama op die berg aan de voet van Vancouver een man met twee duitse herder honden het bos in zag lopen, ze niet veel dagen later vanuit het vliegtuig naar Nederland die zelfde man een brief schreef en vroeg, wanneer kan ik je weer zien? Zoals ik me elke dag nog afvraag, wanneer kan ik je weer zien papa? Nooit niet. Maar ik voel je in elk stuk hout wat mijn leven in vaart als een boot in het Friese water.

brief aan haar

Een van mijn beste vriendinnen werd zwanger - ik zelf wil geen kinderen - en ik schreef haar een brief over de taboe gevoelens die dat met zich mee bracht.

  • Wij zijn liminair. We bevinden ons in de liminaliteit. Of de liminale - tijd. Jij bent namelijk zwanger. Dat weet jezelf natuurlijk al, maar de tijd weet dat dus ook. En zo bevind jij - en wij daarmee met jou - ons in het liminale; De tijd tussen twee tijden in. De overgangsfase. De ruimte tussen het vertrekken van de oude bestemming en het aankomen op de nieuwe, nog onbekende. Want we weten niet hoe het gaat zijn als je daar bent beland, als je na deze onwetende tussentijd beland bij het eindstation van deze liminale fase; het moederschap. Baby in hand, of op buik, borst, tussen jou en hem in, naast je, op je, bij je. Niet meer weg te denken. Het tragische of het mooie is dat er wellicht na dat moment, het moment dat dit nog onbekende - liminaire - kindje de wereld in komt, er gelijk weer een nieuwe liminale fase aanbreekt; de fase van het opgroeien. Een fase die een soort aaneenschakeling van liminale fases is. Je zit altijd tussen iets in. Tussen het wel weten maar niet kunnen. Tussen het willen en het hebben. Tussen het doen en het zijn. Tussen het oefenen en het beheersen. Tussen leven en dood.

    Mijn liefde zei net iets moois, hij zei: ‘we rouwden om het verlies van de vanzelfsprekendheid’ toen hij vertelde over het einde van zijn tijd aan de toneelacademie waardoor zijn vrienden, wiens gezichten tot dan toe elke dag in elk lokaal of elke gang waar hij zich bevond als vanzelfsprekend naast hem verschenen, nu niet meer zo vanzelfsprekend gezien zouden worden. Want ook dat gaat dood, sterft, maakt ruimte voor iets nieuws. Zoals ook onze band, onze relatie, onze vriendschap, dood gaat, sterft, ruimte maakt voor iets nieuws. Dat is wat deze liminale tijd mij hardhandig op het hart drukt, dat het nog heel even, nog 4 maanden om precies te zijn is wat het nu is. Voordat het straks wordt wat het gaat zijn; een andere fase voor een andere vriendschap. De vanzelfsprekendheid voorbij.

    Maar als we eerlijk zijn, als ik eerlijk ben, dan is onze vriendschap nu al niet meer wat die was, we wonen immers niet meer bij elkaar om de hoek, jij bent zwanger, ik wil geen kind en zij wil wel maar heeft (nog) niet. En ik ben bitter. Ik voelde de bitterheid in me opwellen als maagzuur, brandend, bijtend, ongelegen. En ik snapte tot vandaag eigenlijk niet goed waarom. Waarom voelde ik die - voor mij onterechte en ongewenste - bitterheid?

    Mijn vader struikelde over een drempel, viel en was op slag dood. Zomaar. Zomaar uit het niets was hij op slag dood. Het ene moment had ik een levende vader en het andere moment een dode. En ik had daar niet voor gekozen. Ik had niet eens een waarschuwing gekregen, het werd voor mij besloten. De dood, god, het lot… het leven besloot voor mij dat mijn vader plotseling dood ging. Ik had niet voor zijn dood gekozen maar ik moest wel met de desastreuze gevolgen leven. Hij dood, ik de consequenties. En ik ben zo boos geweest, zo verschrikkelijk kwaad, ziedend dat ik de rest van mijn leven met de realisatie moet leven dat mijn vader elke dag dood is. Dat ik die eerste jaren die volgde met de soms alles overnemende pijn moest leven van iets waar ik niet zelf voor gekozen had.

    En ik snap het nu, ik begrijp het beter waarom ik over ons, over jij die een kindje huist, over zij die niet lang hierna zal volgen een bitterheid in mijn botten voel die met elke rationele gedachte niet te vergoelijken is. Ik heb er namelijk niet zelf voor gekozen. Ik heb er niet voor gekozen om een beslissing te maken die niet alleen jouw leven maar ook ons leven gaat veranderen. Maar ik zal wel de consequenties daarvan moeten dragen. Deze luminale tijd gaat voor mij dus over niet-weten waar onze vriendschap naar toe groeit maar wel weten dat het onderhevig gaat zijn aan hevige verandering. De bestemming bereikt zal er anders uitzien dan de weg daarnaar toe.

    Ik reed net over de dijk, van station Culemborg naar huis, met de natuur als overgang, als liminale tijd tussen die twee bestemmingen in. De uiterwaarde aan mijn linkerzijde, de boerderijtjes en oude huizen aan mijn rechterzijde, de natuur trekt voorbij in alle kleuren. Het is herfst. Een seizoen die voorafgaat aan het seizoen waar jij en ik in geboren zijn. Waarin ook jouw kleine kneuter kindje in geboren zal worden. Het seizoen waarin alles dood is zodat er in de lente weer nieuws tot leven kan komen, de winter. We zitten dus in het stervende seizoen. Het seizoen voor het daadwerkelijke dood zijn, voor het ‘nulpunt’. De bladeren laten los, de kleuren vergaan naar bruin en oker geel, bloedrood en diep donker groen. We zitten in het seizoen waarin we onze kleuren, de kleuren van onze vriendschap aan ons voorbij zien trekken, zien loslaten, om straks bij de geboorte van jouw eerstgeborene onze kale takken te kunnen aanschouwen in afwachting van wat er nu voor nieuws gaat groeien.

    Het voelt ergens niet kloppend om aandacht te vestigen op hoe deze liminale fase voor mij is. Omdat ik niet degene die draagt, ik niet degene die voor deze levensveranderende gebeurtenis staat, maar ik voel me ongezien denk ik. Ik voel me een klein beetje ongezien. ‘Had je mij niet even kunnen vragen of ik ook wilde dat jij een kind kreeg’ roept de driftige tiener in mij. Ik lach terwijl ik dat schrijf want dat is natuurlijk nogal absurd, dat weet ik.

    Ik denk dat ik bang ben, bang voor het niet-weten, bang voor een onomkeerbare beslissing, bang dat er niet genoeg groene knoppen uit onze dode winterboom gaan groeien als het straks weer lente wordt in onze vriendschap.

    We zitten in een bijzondere tijd, alle drie op een andere plek, maar alle drie in het niet-weten, alle drie in de liminale fase, alle drie in de herfst, tussen het diep donker groene, oker geel, bruine, bloedrode van de natuur, wachtend tot we kaal worden en weer tot leven komen, wachtend tot één streepje twee streepjes worden, wachtend tot dat wat nu binnenin groeit tot wasdom, wachtend tot ik het eindelijk weet of niet meer hoef te weten. Wachtend op de lente waarin alles zo zoet en vol bloesem tot volle bloei, samen weer kan groeien.

    Samen.

ze is er

Ik schreef een gedicht voor een liefde. Want is dat niet op zijn minst wat je hoort te doen als schrijver?

  • Ze is de eerste

    Ze is anders

    Ze is er

    Ze kookt voor me

    Ze brengt me ontbijt

    en nog een keer, en nog een keer

    Ze praat met een accent

    Ze zegt dat ze dat niet doet, maar ik hoor het altijd

    Ze neemt me mee het bos in

    Ze rijd me snachts rond op golfkarretjes

    Ze grijpt me aan en laat me niet meer los

    Als ik op de zesde dag op rij s’ochtends haar bed uit stap vraagt ze me niet veel later of ik er s’avonds weer in wil liggen. Alleen als je beloofd me niet zat te worden zeg ik. Maar mijn koffer is al ingepakt, de auto volgetankt en ik heb haar adres als het kortste gedicht wat ik ken al zonder nadenken in de navigatie gezet

    Ik navigeer van haar hart naar de mijne en weer terug, op maandag en dinsdag, op woensdag iets later, op donderdag de hele dag heen en weer en op vrijdag, nog een keer

    Ze kust mijn gezicht in de ochtend als ik nog slaap

    Ze zegt ik ben bang

    Ik zeg, ik weet het maar ik ben hier en ga niet weg

    Ze huilt

    Ze huilt nog een keer, het doet me pijn maar het is het liefste wat ik ooit heb gezien

    Ze zegt, nu zal je wel bijna genoeg van me hebben

    Nooit zeg ik

    Nu zal je wel bij mij weg gaan

    Nooit zeg ik

    Ze kruipt tussen mijn armen

    en nog een keer, en nog een keer

    Ik zeg, het is makkelijk, van jou houden is makkelijk

    Ze danst als ze muziek hoort, altijd

    Ze danst als ze ziet dat ik haar film

    Ze danst

    Ze wil altijd de kleine zijn, ze is altijd de kleine

    Haar hand in de mijne, ik voor zij achter

    Ik leid zij volgt

    Maar ze doet stoer

    Ze is stoer

    Ze wil stoer

    En ik zie haar

    Ze neemt me mee naar de kerk

    Ze neemt me mee het nieuwe jaar in

    Iemand zegt, je vriendin is er

    Ze krijgt het warm

    Ik zeg ik zeg niet dat ik van je hou maar ik hou van je

    Ze krijgt het warm

    Ze vind briefjes die ik voor haar schrijf

    Ik geef haar oorbellen, chocola, bloemen, ik geef haar mijn onverdeelde tijd

    Ik zeg, wanneer je maar wilt

    Ik kom naar je toe, wanneer je maar wilt

    Kom je nu dan vraagt ze

    Ik ben al onderweg zeg ik

    Ze wil taart, ik geef haar taart

    Ze wil mij horen, ik laat de hele straat weten dat ik er ben

    Haar huisgenoten trillen uit bed

    om kwart voor twaalf snachts

    om half een sochtends

    het huis schud er van

    Zij gilt

    Ik lach

    Ze daagt me uit

    Ze maakt grapjes

    Ik maak ze terug

    Ze heeft humor

    Ik stop haar in bad

    Ik stop haar in bed

    Ik rij met een hand op het stuur om haar nooit los te hoeven laten

    Ik schakel met diezelfde hand om haar nooit los te hoeven laten

    Ik laat haar mij mooi vinden

    Ik laat haar mij willen

    Ik laat haar verlegen worden als ik boven haar uit toren

    Ze wil me

    Ze wordt jaloers als ik een andere vrouw aan raak zoals ik haar aanraak

    Ze wordt jaloers als ze mooi is

    Ze wil van mij zijn

    Ze wil voelen dat ze van mij is

    Ze is van mij

    Ik leg mijn hand op de zachte ronding van haar buik

    Niets liever fluister ik

    Niets liever dan mijn hand op haar buik

    Mijn hand op haar rug

    Mijn hand in haar nek

    Mijn hand langs haar lichaam van blozend boter

    Mijn hand op haar billen

    Pats

    Ze speelt spelletjes met me

    Ze koopt ze aan de Utrechtse gracht

    Ze loopt hand in mijn hand langs de stoeptegel poëzie

    Ze zegt, op een dag lezen we alles

    Ik zeg, op een dag vraag ik je met me te trouwen

    Ik eerst zegt ze terug

    Ik eerst

spoken word + muziek +

spoken word + muziek +

Geen amuse

TGV

Overbrug me

Zomers werk ik op kunst en theater camping Charme als schrijfdocent. Elke dag maken de medewerkers een liedje wat ‘s avonds bij het kampvuur wordt gespeeld voor de hele camping. Dat gebeurd tussen de bedrijven door en wordt in hooguit 1 a 2 uurtjes gemaakt, vaak met input van deelnemers die antwoord geven op vragen zoals: ‘Waar wil je een ode aan brengen?’, ‘Welk geheim draag je met je mee?’ of ‘Wat is jouw klein campeer geluk?’. Dit zijn drie van die liedjes.